Otis. Zeventien jaar. Half Antilliaan. Vader onbekend. Moeder knettergek, of in ieder geval een egoïstisch kreng met wie hij leeft in een flat met 1200 mensen en 90 nationaliteiten. Belangrijkste levensles: je moet het allemaal alleen opknappen. Maar dan vindt hij Nuru, een klein meisje dat is achtergelaten door haar ouders. Wat moet hij doen? Wegkijken? Weglopen? Of doet hij iets wat voor hemzelf nog nooit iemand heeft gedaan: blijven?
Ieder mens heeft vrienden nodig. Ieder boek ook. Daarom heb ik nog voordat Otis verscheen mensen uitgenodigd het manuscript te lezen en te vertellen wat ze ervan vonden. Lees hier wat ze erover zeggen.
Omdat Nuru te klein was om zelf haar jas aan te doen, hielp ik haar. Ze had zo’n touw in haar jas waar haar wanten aan vastzaten. De meisjes waren tegelijk klaar en stapten met de vrouw naar buiten.
Wu Yuns moeder draaide zich na een paar passen om, wees op Nuru en zei glimlachend. ‘Zij niet van mij.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Zij andere moeder.’
‘Dat snap ik. Maar ze kwam toch met u mee?’
‘Wij Chinees, zij Afrikaans. Begrijp je? Zij heeft eigen moeder.’
Ze gaf Wu Yun een zetje in de rug en begon de galerij af te lopen. ‘Groetjes aan tante Desi!’
‘Wie haalt Nuru dan op?’ riep ik haar achterna.
‘Altijd iemand komen! Is hun kind toch!’